Citeer:
De eenhoorn in de Bijbel
De eenhoorn werd op acht plaatsen in de Bijbel genoemd. Het was een vertaling van het latijnse woord unicornis in de Vulgaat of het Griekse monokeros in de Septuagint. Beide zijn een (mogelijk opzettelijke) onjuiste vertaling van het woord re'em (waarschijnlijk een wilde stier of oeros) in de Hebreeuwse bronteksten. Mogelijk was de eenhoorn, met genezende eigenschappen en als zinnebeeldige voorstelling van de menswording van Christus dankzij de maagd Maria, in de ogen van de vertalers een betere keus dan een wilde oeros.[2]
Het woord 'eenhoorn', een doorwerking van de vertaalfout, is in Nederlandse bijbelvertalingen met name terug te vinden in oudere vertalingen als de psalter van Sint-Petersburg (olim Leningrad), de Bijbel van 1360, de Delftse Bijbel van 1477 en de Statenvertaling van 1637.[2]
Enkele voorbeelden van bijbelpassages zijn:
Deuteronomium (33:17): "en zijn hoornen zijn hoornen des eenhoorns; met dezelve zal hij de volken te zamen stoten tot aan de einden des lands" (Statenvertaling)
Numeri (23:22): "starcheit is ghelijc den eenhoren" (Delftse Bijbel)
Job: “Wie heeft de eenhoorn zijn vrijheid gegeven, wie heeft hem van zijn banden bevrijd? Ik laat hem wonen in de wildernis, de zoutvlakte is zijn domein”.
Psalm 29: "En Hij doet ze huppelen als een kalf: den Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn" (Statenvertaling)
Men ging ervan uit dat de eenhoorn een werkelijk bestaand dier was, zeldzaam voorkomend, dat leefde in Azië. Tot in de negentiende eeuw werd er sterk geloof gehecht aan het bestaan van de eenhoorn, omdat het dier immers (door de onjuiste vertaling) in de Bijbel werd vermeld, en wat in de Bijbel stond wel waar moest zijn.[2]
In nieuwere vertalingen is het woord vertaald met 'oeros/woudos' of 'wilde stier'.
Bron